De laatste tijd zijn drie ‘achtduizenders’ uitgebreid in het nieuws geweest: Manaslu met de expeditie van de Nederlandse mariniers en de dramatische gebeurtenissen op Everest en rondom Dhaulagiri: het overlijden van Eric Arnold (20 mei) en de vermissing van Christiaan Wilson sinds 17 mei, naar wie nog steeds wordt gezocht.
“Waarom in hemelsnaam beklim je die hoge joekels?” is me de afgelopen weken veelvuldig gevraagd.
Wel, de basis is mijn passie voor de bergen:
– de majestueuze natuur: het maakt me gelukkig er te zijn. Zo puur, zo krachtig, de grote contrasten. Je realiseert je in de bergen hoe nietig je bent. Het is leven op ’t scherpst van de snede en juist daardoor voelt alles intenser;
– het heldere doel: de top. Ook de tussendoelen zijn duidelijk: de volgende berghut, of het volgende kamp;
– de fysieke inspanning: ik houd van het lopen en klimmen. De simpele manier van leven en alles in de rugzak;
– reflectie: door de fysieke inspanning en de stilte, verdwijnt alle ruis uit mijn hoofd. Ik kan in de bergen reflecteren op het leven. En zie ik weer wat belangrijk voor me is;
– de onderlinge verbondenheid: deze ontstaat door de extreme omstandigheden, je bent afhankelijk van elkaar. En iedereen loopt tegen zijn grenzen aan; je leert jezelf en elkaar dus door en door kennen en dat verbindt intens;
– de beloning van de top: samen op een top staan, is voor mij het mooiste dat er bestaat. De echte ontlading komt overigens pas beneden, eenmaal veilig terug;
– extra waardering: voor de ‘normale’ dingen in het leven: als ik, na alle ontberingen en het afzien, weer thuiskom. Of terugkom in het basiskamp of de berghut. Het is dan genieten van de warmte, van het goede eten en de luxe. Wat ik in het gewone leven normaal vind, waardeer ik ineens zoveel meer.
Of ik bovenstaande niet ook kan vinden in de Alpen? Zeker!! Waarom dan naar die gevaarlijke 8000+ bergen? Inderdaad, je zou het een wat uit de hand gelopen passie kunnen noemen.
Wat me aantrekt in die hoge bergen is niet het gevaar. Het is wel het avontuur, het grootse project. En dat begint al bij de maandenlange voorbereiding in Nederland. Daarna is er de reis naar het land met z’n andere cultuur, de tocht naar de berg, en tot slot de beklimming zelf in al z’n facetten met je team. En niet te vergeten het leven in het basiskamp, als een soort onthaastingskuur. Boven 7500 meter wordt het echt extreem, het heet niet voor niets ‘zone des doods’. Hier kun je het hooguit een paar dagen volhouden. Het is leven op de grens, en dus moet je ontzettend goed naar binnen kunnen kijken, of je je grenzen nog kunt verleggen én wat je echte limiet is.
Een expeditie naar 8000 meter is het leven in een notendop, met al zijn hoogte- én dieptepunten. Je leert jezelf zo goed kennen, iets wat bepaald niet altijd makkelijk en plezierig is. Deze expedities zijn één grote leerschool in groei, persoonlijk leiderschap en teamwork. Om beter te leren omgaan met je eigen grenzen, valkuilen en allergieën, en beter te leren samenwerken. Spiritueel gezien misschien wel: in het worden van een ‘beter’ mens.
Bij zeer hoge en uiterst moeilijke bergen komt er een forse portie ambitie bij. En dus zoals bij elke topsport: focus, discipline, doorzettingsvermogen, veerkracht etc. Het is de top die lonkt! Voor Mount Everest geldt dat dubbel en dwars: het is de aantrekkingskracht op dat hoogste punt van de wereld te staan. Ook mij trok dat aan in 1998. Wat me toen al tegenstond was de drukte en commercie, maar de aantrekkingskracht overwon. Op 13 mei 1999 was het zover en stond ik op het dak van de wereld, samen met elf teamgenoten. Totaal zouden die dag 25 klimmers de kroon van Everest bereiken, 8848 meter hoog. Het was een machtige ervaring.
De aantrekkingskracht van de hoogste bergen zal altijd blijven: de hoogste top van een land, van een continent. En daarom zal het er altijd drukker zijn dan op andere bergen. En daarmee is dit tevens de reden dat een ‘Seven Summits project’ mij persoonlijk nooit heeft aangetrokken.
De drukte en commercialiteit op deze hoogste bergen (en dus op Mount Everest) neemt steeds verder toe. Dat leidde afgelopen seizoen tot de krankzinnige situatie dat er op één dag tegen de 200 klimmers de top bereikten. Ik vind het een weerzinwekkend idee om met zoveel mensen op een berg te klimmen. Maar niet alleen dat, het leidt ook tot extra risico’s. Door het onderlinge wachten, lopen klimmers extra gevaar: bevriezingen, hoogteziekte en op een eventuele weersomslag. Bovendien neemt de irritatie en stress toe, waardoor klimmers sneller uitgeput raken of een fout maken.
Kortom, ik vraag mij inmiddels serieus af: waarom zou je nog naar Everest gaan? Maar ik realiseer me ook dat ik makkelijk praten heb. Ik heb het voorrecht gehad eerder op de top van de Chomolungma (‘moedergodin van de aarde’) te hebben gestaan.
Gelukkig zijn er nog zoveel andere bergen in de wereld! Waar het stil is. Trouwens ook op Everest, als je een andere route kiest. Maar die zijn technisch lastiger en alleen weggelegd voor een paar elite klimmers in de wereld. Zoals er ook in de Alpen en andere gebergtes, technisch makkelijke en moeilijke beklimmingen zijn. Het mooie van de bergsport is, dat iedereen de sport op zijn eigen niveau kan beoefenen! En daarmee kan ieder zijn doelen en dromen verwezenlijken.